Autismespectrumstoornissen (ASS) in de Mesdag
Er zijn verschillende vormen van autistische stoornissen. Daarom spreekt men van stoornissen uit het autistisch spectrum. De stoornis is een gevolg van het niet goed verwerken van informatie door de hersenen. Waar dat precies zit is niet bekend. De stoornis ontstaat vooral doordat hersencentra onderling niet goed samenwerken. De stoornis is sterk genetisch bepaald; het is erfelijk. Tot de jaren tachtig werd gedacht dat een ASS door de opvoeding kwam. Tegenwoordig denkt men dat het vooral aanleg is.
Contactstoornis
Mensen met een autistische stoornis hebben een stoornis in het sociale contact. Het inzicht in wat anderen voelen en denken is zeer beperkt. Ook het kunnen doorzien van sociale situaties is moeilijk. Sommigen zijn heel passief en nauwelijks betrokken bij hun omgeving. Anderen kunnen geen afstand bewaren en eisen vaak op een bizarre claimende wijze iemands aandacht op.
Omdat mensen met een autismespectrumstoornis het contact met anderen anders ervaren dan andere mensen, wordt ook wel over contactstoornissen gesproken.
Dat betekent niet dat mensen met zo’n stoornis geen contacten willen of dat ze niet kunnen communiceren met anderen. Het betekent wel dat ze er vaak minder behoefte aan hebben en dat ze anderen niet zo goed aanvoelen. Dat ze zich soms ongemakkelijk voelen, omdat ze het idee hebben dat anderen onderling iets ‘hebben’ wat hen ontgaat.
Kenmerken
Mensen met een autismespectrumstoornis hebben een voorkeur voor het bekende, voor herhaling. Ze kunnen slecht tegen veranderingen en onverwachte gebeurtenissen. Ze tonen minder emotie, minder gevoel. Ze kunnen lang met hetzelfde onderwerp bezig blijven en ook alleen maar daarmee bezig willen zijn. Zo’n onderwerp kan van alles betreffen: treinen, trams, vliegtuigen, auto’s, computers, paperclips, gebouwen, bepaalde films of bepaalde voorwerpen.
Ook nemen ze dingen vaak letterlijk. Als je bijvoorbeeld tegen hen zegt: ‘Daar was het zó druk, m’n hoofd liep ervan om’, heb je kans dat ze aandachtig naar je hoofd kijken om te zien wat er ‘om’ is. Ze kunnen last hebben van licht dat voor anderen gewoon is, maar dat zij te fel vinden. Of van geluiden waar anderen zich niet aan storen, maar die hen uit hun doen brengen, zoals dichtvallende deuren, vallend bestek, plotselinge uitroepen of geluiden van een motor of bromfiets in het verkeer.
Ze menen soms dat anderen dommer zijn. Dat is geen gevolg van superioriteitsgevoelens, maar van hoe ze de wereld zien. Ze zien minder sociale signalen, begrijpen dus minder goed waarom anderen doen wat ze doen. In hun ogen is het gedrag van anderen vaak onbegrijpelijk. Hun eigen gedrag daarentegen vinden ze zeer logisch. Dat anderen dát nu weer moeilijk begrijpen, vinden ze vaak erg verbazingwekkend. Dan moet er met die anderen toch eigenlijk wel wat zijn …